[Lieflijk]
LIEFLIJK (liefelijk). bijv. n. en bijw., lieflijker, lieflijkst. Dat met een merkelijk genoegen gesmaakt wordt; een woord, dat van de gewaarwordingen der zintuigen, in het gemeen, gebruikt kan worden. Het lieflijke zonnelicht Een lieflijk gezang. Een lieflijke reuk. Die wijn smaakt lieflijk. Een lieflijk windje. Van hier lieflijkheid. Zie lijk.