[Lf]
LF, uitgang van de twee eerste getallen, welke na de eerste tien volgen, namelijk elf en twaalf. Lf is zoo veel als lif, of lef, van lyven, angels. lyfan, blijven, overblijven. Elf is dan eenlif, d.i. een boven het bekende tiental; gelijk twaalf voor twaalif, twee boven hetzelve; want oudt. zeide men ook twae voor twee. Zie elf.