de lever eten, schuld hebben; bij Halma. Zoo digt als lever. Van hier leverachtig, leverig. Verkleinw. levertje. Zamenstell.: leverbeuling, leverkleur, leverkruid, leverloop, leverpuist, levervloed, leverworst, leverzucht, leverzuchtig.
Lever, hoogd. leber, opperd. läber, neders. lewer, deen. lever, angels. lijfer, eng. liver, zw. lefver, ijsl. lifur.