Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Leproos] LEPROOS, bijv. naamw. en bijw. Melaatsch. Uit het lat. leprosus, fr. lepreux. Zamenst.: leprooshuis, leprozenhuis, ook leproosdij geheten. Vorige Volgende