[Lemmet]
LEMMET, z.n., o., des lemmets, of van het lemmet; meerv. lemmetten. Gedraaid garen of kattoen in eene kaars, fakkel, lamp enz. Hoe het vier aen het lemmet hangen bleef. Vond. Gij blust geen têdre vonk, geen rookend lemmet, uit. M.L. Tydw. Misschien, uit eene bron, met het vorige. Althands, in Gron., noemt men een lemmer van een mes, lemt. Hoogstraten heeft lemmet voor eene kling, en voor een kaarslemmet. Kil. heeft lemmet, lembindt.