[Larpen]
LARPEN, (lerpen) bedr. w., gelijkvl. Ik larpte, heb gelarpt. In Groningerland gebruikt men dit woord van eene bijzondere manier van dorschen, zoodat al de vlegels te gelijk op het dorschkleed geslagen worden: koolzaad larpen. In eenen anderen zin bij Hooft: dit moet men lerpen met een' windt, die snel en scherrep slaat.