opzigt van vruchtbaarheid: mager - dor - schraal land, Braakland. Een deel des aardbodems, binnen zijne grenzen bepaald, zoo als het door een volk, onder dezelfde wetten levende, bewoond wordt; met een meerv.: naar vreemde landen reizen. Het land van belofte. Frankrijk is een vruchtbaar land. Iemand uit het land verbannen. Den vijand in het land hebben. In mijn land is dat niet gebruikelijk. Hier te lande. Achter land sukkelen, ginds en elders omdolen. De inwoners: het gansche land treurt. Gebied: Rome met zijn onderhoorig land. De staat, met betrekking tot de openbare kas: het land bestelen. Het land te kort doen. - Land en lieden, of luiden, vindt men dikwerf met het koppelwoord en bijeen: Land en Lieden beroeren. Die over land en luij tot hoofden zijn geset. Westerb. Dikwijls voegt men dit woord achter den naam van een volk, om deszelfs woonplaats en oord aanteduiden: Lapland, Finland, Schotland, Griekenland, Moorenland, enz. Wanneer de eerste helft des woords reeds het land beteekent, is deze zamenvoeging onoordeelkundig: Egypteland is, daarom, aftekeuren: Egypte is genoeg. Van zulke woorden vormt men weder volksnamen: schotlander, laplander, engelander. Voords zijn de zamenst.: landbedrieger, landbeschrijver, landbeschrijving, landbestier, landbouw, landbouwer, landbouwing, landbouwkunde, landdag, landdeken, dek[e]n van het land, landd[e]kenschap, landdief,
landdier, landdieverij, landdrost, landdrostambt, landedelman, landgenoot, landgeregt, landgoed, landgraaf, landheer, (lanter in Geld.) landhoef, landhuis, landhuur, landkaart, landleven, landlieden, landlooper, landmagt, landman, landmeter, landpaal, landpacht, landplaag, landregt, landreis, landrijk, landscheiding, landschool, landschrijver, landsknecht, soldaat, landslasten, landslieden, landsman, landspraak, landstad, landstreek, landswijze, landvlugtig, landvolk, landvoogd, langvoogdes, landvoogdij, landvorst, landvorstin, landvrouw, (landheerin), landvrucht, landweer, dam of borstwering, landweg, landwerk, landwijf, landwind, landzaat, landzatin. Vond. - Landziekte, landzigt, en andere meer. Men maakt, doorgaans, dit onderscheid tusschen landman, landlieden, en landsman, landslieden, dat de eersten boeren, landbewoners, en de laatsten afkomstigen van hetzelfde vaderland zijn.