[Lamprei]
LAMPREI, z.n., vr., der, of van de lamprei; meerv. lampreijen. Prik, zekere visch, aan borst noch buik vinnen hebbende. Van het lat. lampetra. Martinius leidt den naam af van het latijnsche lambo; a lambendis petris, omdat zich deze visch aan steenen, onder water zijnde, vast zuigt.