[Lakkei]
LAKKEI, z.n., m., des lakkeis, of van den lakkei; meerv. lakkeijen. Een voetknecht, volgdienaar, lijfknecht van aanzienelijke heeren. Wij hebben dit woord uit het fr. laquais ontleend; schoon er een oud woord is lakken, got. laikan, hoogd läcken, zw. lacka, dat loopen beduidt. Bij Kil. is lackeijen loopen.