Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 667]
| |
schoon er, eigenlijk, het denkbeeld van spade aanleiding toe gegeven heeft: hoe laat is het? In het late najaar. Late kersen, die laat rijp worden. De overtreffende trap laatst wordt gebruikt van dingen, die geen ander ding van hunne soort na zich hebben, ten opzigt van tijd, plaats en orde. Ten opzigt van den tijd: de laatste dag in het jaar. Hij voert altoos het laatste woord. Dikwijls ook slechts in zoover, als eene zaak, tot hiertoe, nog geene andere zaak na zich heeft: de laatste reis, dat ik hem sprak. Het gebeurde laatst, dat hij enz. Hij sneuvelde, in den laatsten veldtogt. Bijzonder zegt men het van dingen, die stervenden betreffen: iemand het laatste oliesel geven. Den laatsten snik geven. De laatste pligten afleggen. Iemand de laatste eer aandoen, hem grafwaart verzellen. Ten opzigt van het slot der eeuwen: het laatste oordeel, het jongste geregt, in den bijbelstijl. Met betrekking tot eene plaats: de laatste duit in den zak. Tot orde: hij was de laatste, hij sloot het hek. Ten laatste, eindelijk. In het laatste. Voor het laatste. Zamenstell.: laatstleden. De stellige trap laat komt overeen met het hoogd. lasz, neders. laat, Notk. lazzo; de overtreffende trap laatst is, bij oude frank. en opperd. schrijvers, lezest, lezist, angels. laesta, hoogd. letzt, gr. λοισθος. Het woord schijnt met het w laten verwant te zijn. |
|