[Laar]
LAAR, bijv. n., larer, (laarder) laarst. Kil. verklaart dit woord door ijdel, ledig. Het schijnt hetzelfde te zijn, als het hoogd. leer, dat ook lär en lar wordt uitgesproken, bij Notk lare, angels. gelaer. Wij gebruiken het sonwijlen nog voor dun, schraal: lare melk. Lare thee is, op de Veluw, slappe thee, zonder melk. In Gelderland heeft men een zelfst. n. van het onz. geslacht; meerv. laren. Een laar in een bosch is, daar, eene plaats, die niet met boomen bezet is, eene opene ruimte. Bij Kil. is het een onbebouwde grond.