[Kwijl]
KWIJL, z.n., vr., der, of van de kwijl; het meerv. is buiten gebruik. Zever, slijmachtig speeksel, dat, bij sommige gelegenheden, van zelf uit den mond loopt. Om deze rede mag men het woord, misschien, met kwel, dat is wel, tot eene bron brengen. De kwijlliep hem uit den mond. Wij volgen Pieterson in het geslacht. Halma en Hoogstr. zijn voor het onz. In