[Kwart]
KWART, z.n., o., des kwarts, of van het kwart; meerv. kwarten. Het vierde deel van een geheel; uit het lat. quartus. In de dagelijksche taal alleen is het gebruikelijk: twee kwarten in de loterij. Verkleinw. kwartje: een kwartje jenever. Zamenst.: kwartanker, kwartboek, ook kwartijn genaamd, een boek, welks blad het vierde van een vel beslaat.