[Kwalster]
KWALSTER, z.n., m., des kwalsters, of van den kwalster; meerv. kwalsters. Rogchel, fluim, taaije slijm: vele kwalsters uitspugen. Een woord, in de onbeschaafde taal gebruikelijk. In het angels. heet goelster, etter. Misschien stamt het, even als gal, van geel af, zoodat de w, in de afleiding, wegvalle. Misschien is het klanknabootsend, als ontleend van het geluid, welk, bij het opbrengen van fluimen, gehoord wordt.