[Kus]
KUS, z.n., m., van den kus; meerv. kussen. De drukking van den mond op een ligchaam, vooral ten teeken van eerbied, liefde en teederheid: een kus op de hand - op den voet - op den zoom van iemands gewaad. Meest wordt het voor eenen kus op den mond, gebezigd, tot een teeken van liefde, vriendschap en teederheid: of gij hem schijnt den kus te geven. Vond. Van liefde kleeven nu haere ongeveinsde kussen. Poot. Iemand eenen kus toewerpen, dat is, met buiging van het ligchaam naar