[Kunne]
KUNNE, z.n., vr., der, of van de kunne; het meerv. is niet in gebruik. Eigenlijk, geslacht, voordbrenging, van het oude kinnen, kennen, (nog in ons bekennen overig) voordbrengen, telen. Zie kind. De zwakke kunne, het vrouwelijke geslacht. Eene vrouw, die hare kunne overtroffen heeft. Allen mans kunne (virilis sexus). Byb. 1477. Poot gebruikt, ergens, het meerv.: d'eenheit van twee jonge kunnen; waar hij het niet als een afgetrokken denkbeeld, maar bepaald voor menschen neemt. Het lat. cunnus, teellid der vrouwen, behoort, zonder twijfel, tot dezelfde bron.