Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 627] [p. 627] [Kruilen] KRUILEN, onz. w., gelijkvl. Ik kruilde, heb gekruild. Een woord, dat een zeker geluid van duiven nabootst; eng. to croo. Duif en doffer trekkebekt, knort en kruilt. Vond. Vorige Volgende