die eenen krommen hals heeft, kromhoren, kromhout, kromhouwer, eene sabel, kromkrauwelhaak, bij Oud.: de vingeren hebben ze zoo klef en zoo met kromkrauwelhaken bezet. Krommes, kromneus, kromsteven, een zeker schip, kromtaal, kromtalen, werkw., kromtong, kromtongen, werkw., kromtongig, kromvoet, kromweg, kromwulf, een gewelf, dat krom is.
Krom, bij Isidor. crumb, Otfrid, krumb, Notk. chrumpf en chrumb, hoogd. krumm, neders. krumm, angels. crumm en cramp, eng. crump, zw. krum, wallis. crwmm, bij de krainsche Wend. hrom, finl. kijmaerae, lat. camurus en curvus. Het behoort tot het geslacht van kram, kramp, krimpen, kruk, enz.