[Krat]
KRAT, (kret) z.n., o., des krats, of van het krat; meerv. kratten. Het achterstuk van eenen wagen. In Noordholl. noemt men ook dus de voorbank op eenen boerenwagen. Zoo gebruikt het ook Hooft:
Geen goodtje bleef er, dat
Van schoone Doris wagen, zat.