ken: wat kouder schrik beroert mijne ingewanden! Poot. Van warm gevoel ontbloot: doch niemant ving haar hart; dat bleef zoo kout gelijk de Nigervloet. Poot. Heb ik immer ooit of ooit Jesus liefde koud gevonden? Sels. Dat geene harten roeren kan: dat was een koud verhaal. Hij blaast koud en heet uit eenen mond, hij is valsch. In den gemeenen spreektrant zegt men ook kouw: ik heb kouwe handen. Van hier het z.n. koude, zonder meerv.; koude lucht: er heerscht eene strenge koude. Het onaangename gevoel, welk een koud ligchaam in ons veroorzaakt:
hij is stijf van koude. Eene opzwelling, met ontsteking gepaard, door koude veroorzaakt: zij heeft de koude in de handen. De koorts; in het gemeene leven: hij heeft de koude. Koele wind: daar waait eene mooije koude, of met het verkleinw. koudje: daar waait een mooi koudje. Eene mindere maat van warmte: gij kunt het wel drinken: de koude is er af. In den gemeenen spreektrant zegt men ook kouw: hij zat in de kouw. Van hier koudachtig, koudelijk, koudheid, koudjes. Zamenstell.: koudepis, koudslagter, eene beschaafde uitdrukking voor vilder, in Gelderl., koudvochtig, koudvochtigheid.
Koud, (eertijds kold, dat op vele plaatsen, nog gezegd wordt) Ulphil. kalds, Ker. chalt, hoogd. kalt, neders. kold, deen. kold, angels. ceald, eng. chill en cold, zw. kalt. Daar de koude een onaangenaam gevoel verwekt, zoo schijnt het, dat het woord, in het gemeen, zooveel als smertelijk geweest is; en, dan, zoude het niet alleen tot eene bron, met het hebr. חיל, neders. köle, smert, killen, hevig smerten, behooren; maar het is dan ook niet vreemd, hoe de Latijnen het tegendeel van koud, door hetzelfde woord uitdrukken, calidus, ital. caldo, fr. chauld, chaûd.