[Korteling]
KORTELING, z.n., m., des kortelings, of van den korteling; zonder meerv. Zoo noemt men, in Gelderl., de overgeschotene einden van schilhout, of talhout, die de volle lengte niet kunnen houden. Ook is het een bijw. voor onlangs: den kortelingh onderschepten nieuwlingh. Hooft.