[Konijn]
KONIJN, (knijn) z.n., o., des konijns, of van het konijn; meerv. konijnen. Een bekend viervoetig wild. Van het lat. cuniculus. Het mannetje heet ram, het wijfje voedster. Misschien draagt het den naam van Canalis, omdat het kanalen, dat is gangen en holen, onder de aarde maakt. Verkleinw. konijntje. Zamenstell.: konijnenbosch, konijnenhok, konijnenhol, konijnenjagt, konijnenkooi, konijnenkruid, konijnenpastei, konijnshaar, enz.