Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 562]
| |
woord drukt, in het gemeen, uit tegenwoordig worden, zonder onderscheid van aard en wijs. Men gebruikt het, in eene naauwere en, misschien, eigenlijkste beteekenis, van levendige schepselen, die, uit eigene kragt, aan eene plaats zich tegenwoordig stellen. Eigenlijk: daar komt de koning. Niemand is nog gekomen. Hij zag den vijand komen. De aard en wijs, waarop men komt, worden, in het gemeene leven, dikwerf met het verledene deelw. uitgedrukt: daar komt hij aangesprongen. Ook met het tegenw. deelw.: hij komt dansend en springend. Het oogmerk, waartoe men komt, wordt dus uitgedrukt: hij komt, om toetehooren. Ook: ik kom, u iets zeggen. De plaats wordt met allerlei voorzetsels uitgedrukt: wij konden niet aan den wal komen. Aan land komen. Achter iemand komen. Buiten deur komen. In huis komen. In de wereld komen. Wat komt mij daar in den weg? Kom mij niet onder de oogen. Hij komt nog niet onder de menschen. Iemand na op den hals komen. Uit de kerk komen. Van Amsteldam komen. Zoo dikwijls hij mij voor oogen komt. Te huis komen. De wijs, op welke men komt: hij komt met geweld. Te voet - te paard - te scheep komen. De tijd, wanneer men komt: hij kwam om een uur. Bij nacht komen. Men plaatst bij dit werkwoord ook allerlei bijwoorden: ik zal dra komen. Kom hier. Hij kwam binnen. Hij komt weinig. Steelswijze komen. Hij konde niet hooger komen. Die spade komt, komt ook. Oneigenlijk wordt het met allerlei voorzetsels en bijwoorden, in vele gevallen, gebruikt: aan een ambt komen. Hij kwam, met zijn twintigste jaar, aan de kroon. Hij kan niet aan den gang komen. Iemand aan het leven komen. Iets te weten komen. Achter de waarheid komen. Hij konde niet achter de zaak komen. In de kraam komen. In verzoeking komen. In den hemel - in de hel komen. In gevaar komen. Men komt wel eens met bedriegers verder, dan met eerlijke lieden. Met eene zaak te regt komen. Op de gedachten - op eenen inval komen. Hij konde op de zaak niet komen. Zij komen niet overeen. Ik kan uit dat schrift niet komen. Uit de schulden komen. Iemand te gemoet komen. Bij eene zaak te kort komen. Tot zich zelven komen. Tot bedaring - tot nadenking komen. Men kwam van scheldwoorden tot slagen. Nu kom ik tot de zaak. Hij zal nog tot uitersten komen. Ik kan er niet | |
[pagina 563]
| |
toe komen. Om hals komen Om het leven komen. Hier drukt het voorzetsel het verlies van iets uit. Zoo zegt Hooft: om neeringe, welvaart, en vrijheeden te komen. Zoo ook elders: zij komt om lijf of lidt. Van levenlooze dingen wordt dit woord ook gebruikt; en wel eigenlijk: ik heb tabak laten komen. De brief is met de schuit gekomen. Er moet nog wat komen. De tijd komt. Hij spreekt al, wat hem in den mond komt. Het komt al, dat ten laatste komt. Oneigenl., ontstaan: er komt een storm. Er zal dierte komen. In iets anders gegrond zijn: hoe komt het, dat hij niet zien kan? Geschieden, gebeuren: het kome, hoe het wille. Oft quame, dat hij u hadde soe verre ghesproken. Conste d. Minn. Kosten: hoe hoog komt u dat goed? Voords, met vele voorzetsels. De zaak is mij ter ooren gekomen. Te pas komen. Te stade komen. Laat de zaak niet te ver komen. Het zal wel aan den dag komen. Dat komt niet aan mijne koude kleeren. Het komt in geene bedenking. Het huis kwam in den brand. De zaak is op het hoogste gekomen. Dat woord komt van het hebreeuwsch. Ook wordt het voor toekomen gebezigd: Aen u komt dit geschenk. J. Cats. Men gebruikt ook achter dit werkw. eene onbepaalde wijs met te: de steen kwam op de breede zijde te liggen. Hij kwam op zijne voeten te staan. Zoo hij binnen een jaar kome te sterven. Hij kwam vroeg te trouwen. Men moet, ondertusschen, zich hier wachten, om de Franschen niet natevolgen: hij kwam dit te doen, te schrijven is niet goed; men zegge: hij deed, schreef dit. In eenige weinige gevallen alleen is dit te dulden. In eenen deftigen stijl schrijft men liefst: zoo hij binnen een jaar sterve. Hij trouwde vroeg. De twee eerste voorbeelden eischen komen noodzakelijk bij zich. Het deelw. komende: op komenden wege. Hooft. De gaande en komende man. Voor het verled. deelw. gekomen, werd oul., veelal, komen gebezigd: daer 't was so verre comen. L. v. Velth. Komen, Willer. cuman, Notk. chomen, Tatian. cuman, hoogd. kommen, neders. kamen, angels. cyman, coman, eng. to come, deen. komme, zw. en ijsl. komma. Het schijnt, met het hebr. קוּם, dat, in onze Bijbeloverz., meer dan eens door opkomen vertaald wordt, | |
[pagina 564]
| |
verwantschapt te zijn. Het gr. ϰομιζειν, gaan, is van het oude ϰομειν. |
|