[Kolvenier]
KOLVENIER, z.n., m., des kolveniers, of van den kolvenier; meerv. kolveniers. Schutter. Van kolf, zeker geweer, roer, of bus, anders kolfbus, kolfroer. Zij, die dit geweer gebruikten, werden kolveniers genoemd, waarvan de kolveniers doele, te Amsteldam, zijnen naam ontleend heeft, alwaar de schutters gewoon waren, zich in de behandeling van dit geweer te oefenen. Anderen schrijven kloveniers, naar de colevrines, waarmede de schutters oudt. schoten, zijnde een fransch woord, en beteekenende zoo veel, als bus, of roer. Doch Fr. Burm. beweert, dat het fransche woord van ons kolf afkomstig is.