[Kolos]
KOLOS, z.n., m., van den kolos; meerv. kolossen. Een woord, uit het grieksch ontleend, dat, eigenlijk, de naam van een reusachtig koperen standbeeld, op het eiland Rhodus, was. Men gebruikt het, nog, van eenig kunstwerk, dat de naturelijke grootte overtreft: kolossen, niet van erts gevormt, noch door de hant geklonken. Anton.