Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Kolen] KOLEN, onz. w., gelijkvl. Ik koolde, heb gekoold. Dit woord is in Geld. gebruikelijk. Klompen kolen is, daar, holsblokken, in den winter, met gloeijende asch van binnen doorwarm maken. Vorige Volgende