[Knuidelen]
KNUIDELEN, (in Gron. knoedelen) bedr. w., gelijkvl. Ik knuidelde, heb geknuideld. Iets in kronkelige en wanstaltige vouwen maken. In Gron. gebruikt men dit woord. Het is een voorddur. w. van het, nog in het hoogd. gebruikelijke, knüllen. Misschien behooren hierheen het geldersche kneuter en kneuterig, voor kronkel en kronkelig.