[Knoest]
KNOEST, z.n., m., van den knoest; meerv. knoesten. Een kort, dik, ineengedrongen ligchaam. In het bijzonder, eene kwast in het hout: die planken zijn vol knoesten. Tot eenen harden knoest moet een scherpe beitel zijn, hardnekkigheid moet met kragt gekeerd worden. Het woord schijnt uit eene bron, met knods, te komen. Van hier knoestig.