[Knobbel]
KNOBBEL, z.n., m., des knobbels, of van den knobbel; meerv. knobbels. Eene bultachtige hoogte: het papier zit vol knobbels. Knobbels op de handen hebben. Het is een verkleinwoord van knob, waarvoor knop (eng. knob) in gebruik is. Van hier knobbelachtig, knobbelig.