[Klotsen]
KLOTSEN, onz w., gelijkvl. Ik klotste, heb geklotst. Dit woord drukt een dof geluid uit, bij voorb., van water, dat met geweld tegen iets aanslaat: de baren klotsten tegen het schip. Aan 't schuimend zout, dat klotsende op een klip. Hoogvl. Van hier klotsing.