[Klooven]
KLOOVEN, bedr. w., gelijkvl. Ik kloofde, heb gekloofd. Door middel van eene kloof te maken, doorhouwen: hout klooven. Hooft. Ook onz., met zijn: het hout klooft niet wel. Vaneensplijten: mijne lip klooft door de koude. Door de droogte is het aardrijk gekloofd. Eene gekloofde klaeuw. Bybelv. Van hier kloover, klooving. Zamenst.: haarklooven. Met regt maakt Huydecoper dit woord gelijkvl., omdat het van het zelfst. kloof afstamt. Fr. de Haes stemt dit toe, en, echter, is hij met dit woord verlegen, en wil het als eene uitzondering op den regel aangemerkt hebben; alzoo hij van oordeel is, dat kloof van klooven, en niet klooven van kloof afstamt. Dan, alles is hier regelmatig. Kloof is van klieven, dat voorheen ongelijkvl. was, ik kloof. Het zelfst. kloof vormde een gelijkvl. werkw. klooven, kloofde, gekloofd, met de scherp - lange oo, naar den rotterdamschen tongval, en overeenkomstig met het angels. cleafan; hoewel Kil. en anderen het, met de zacht - lange o, kloven, bezigen. Dan, wat onderscheid is er tusschen klieven en klooven? De Overzetters van den Bijbel gebruiken beide door elkander: die de zee klieft - die de zee klooft. Het fijne onderscheid wordt meenigmaal, door het gebruik, ook nu nog, verzuimd. Klieven is, in orde, eerder dan klooven. Door klieven ontstaat wel, maar niet altijd, eene blijvende
kloof. Dus klieft men de zee, de baren, de lucht; en de vaneengescheidene deelen vereenigen zich weldra. Men mag dus, oordeelkundig, niet zeggen: de lucht, de zee, de baren klooven. Waar, derhalve, geene kloof achterblijft, mag men het woord klooven niet bezigen. Dan, waar men, door klieven, eene kloof krijgt, en in die kloof weder van nieuws houwt, daar klooft men. Zoo klooft men hout. Eigenlijk is dus klooven in de kloof houwen, door de kloof grooter te maken, doen splijten, en voords, in het algemeen, eene kloof veroorzaken. Klieven is een alge-