Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Kloosteren] KLOOSTEREN, bedr. w., gelijkvl. Ik kloosterde, heb gekloosterd. In een klooster sluiten. Waarvan kloostering. Vorige Volgende