[Klonter]
KLONTER, z.n., m., des klonters, of van den klonter; meerv. klonters. Dit woord heeft dezelfde beteekenis, als het vorige; schoon het gebruikt wordt van een hard en taai ligchaam in iets, dat vloeijend moet zijn: er zijn klonters in de melk. Zij kreeg, door klonters in de melkvaten, eene zwerende borst. Van hier klonterig. Zie er.