[Klof]
KLOF, z.n., m., des klofs, of van den klof; meerv. kloffen. Dit woord is, in eenige oorden van Nederland, en in de dagelijksche taal alleen, gebruikelijk. Wanneer iemand, in een schoon huis, met vuile schoenen lomp komt inloopen, zegt men: daar komt hij met zijne kloffen. Van hier ook het onz. w. kloffen. Het woord is klanknabootsend.