[Kloen]
KLOEN, z.n., o., des kloens, of van het kloen; meerv. kloenen. Hetzelfde als kluwen. Een kloen garen. Het woord wordt, in Gron., veel gebruikt; waar men ook zegt van iemand, die te veel gepooid heeft: hij heeft een kloen, misschien, om de slingerende en draaijende bewegingen, welken zulk een, in den gang, maakt.