Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Klits] KLITS, zie klets. Vondel zegt, als een tusschenwerpsel: klits! klats! Van hier het bedr. w. klitsen, anders kletsen: zulx hij zijnen hoedt teeghens de vloer klitste. Hooft. Ende klitsen 't den kop te plettre. Hooft. Vorige Volgende