[Kif]
KIF, z.n., o, des kifs, of van het kif; zonder meerv. Zoo noemt men, in Gron., de gemalene run, den eek, wanneer dezelve in de looijerskuip reeds gebruikt is. Het schijnt, met kaf, tot het neders. kiven te behooren, hetzelfde als ons kijven, dat, eigenlijk, kaauwen, en voords malen, verbrijzelen aanduidt.