[Kibbelen]
KIBBELEN, onz. w., gelijkvl. Ik kibbelde, heb gekibbeld. Twisten, als kinderen onder elkander doen. Een voorddur. werkw., van kijven. Zamenstelling: kibbelkunst. Fraai is het zeggen van Erasmus, dat, door de vermenging van de christelijke leer met de philosophie van Plato, de godgeleerdheid eene distelige, knoestige, twistrijke kibbelkunst was geworden. Levensbeschryv. v. Erasm.