[Keuzelen]
KEUZELEN, onz. w., gelijkvl. Ik keuzelde, heb gekeuzeld. Bij Kil. beteekent dit woord met knikkers, of balletjes spelen. Meestal wordt het gebezigd in den zin van veel praten, vleijend spreken: hij zat zoo lief te keuzelen. En dan is het voor kozelen, van kozen, waarvan liefkozen. Voor keuzelen zegt men ook keuvelen. Van hier keuzelaar, snapper.