[Keulen]
KEULEN, z.n., o., keulens - van het keulen; zonder meerv. Eene bekende stad aan den Rijn. Van het lat. colonia, wegens eene romeinsche volkplanting. Van hier keulsch: keulsch gewigt, ligt gewigt. Hij weegt met keulsch gewigt. Keulsch aardewerk. Ik woon in het keulsche, onder het gebied der stad - onder het aartsbisdom Keulen. Een keulenaar, een inwoner van Keulen.