rampen. Overzie de lange keten van ongenoegens. Feith. Zamenst.: armketen, halsketen, kinketen, putketen, sleutelketen, enz. - Ketenschakel.
Keten, Otfrid. ketin, Willer. ketene, neders. kede, kee, hoogd. kette, deen. kiäde, zw. kedja, ked, ierl. caddan, wall. chaden. Men hoeft het niet van het lat catena afteleiden: wij hebben een oud woord gaden, (zie gade) dat vereenigen beteekent, en duidelijk de bron schijnt te zijn, waaruit het woord, door de verharding van den keelklank, ontstaan is. De Decker, Hooft en ook dikwijls Vond., schrijven keeten, hetwelk met den rotterdamschen tongval overeenkomt; doch keten, met de zacht-lange o beandwoordt aan het moesogott., ijsl., frankd. en angels. Ook duldt de é hier verkorting, in ketting.