[Keest]
KEEST, z.n., m., van den keest; zonder meerv. Kern, pit, merg. De keest van noten. Den keest smaken. Van Hasselt op Kil. Oneig., het voornaamste van eene zaak: die de kern en de keest van de rechte godvrugtigheijd gesmaakt hebben. De Brune. So moet uw geest, vol kunst en keest, onsterflijk blijven. Alid. Brun. Dit woord was, voor anderhalve eeuw, en zelfs nog later, veel meer in gebruik, dan heden. Misschien is het van kiezen, zoo dat het de keur van iets, het beste, zal zijn.