[Kedel]
KEDEL, z.n., m., des kedels of van den kedel; meerv. kedels. Een linnen overkleed. Het gebruik wil in dit woord eene intrekking in keel, kiel. Het denkbeeld van bedekking is hier het meest heerschend. Het heeft, met het gr. χιτων, en het hebr. כְחגֶח, eenige gelijkheid.