[Kateel]
KATEEL, z.n., o., des kateels, of van het kateel; meerv. kateelen. Bij Kil. zijn kateylen, kateelen, meubelen, huisraad, goederen, bezittingen. Bij overdragt zegt Brune van een boos wijf: die met al haer boenen zulcken katteijl niet en konnen glad maken. Het beste katheil is, bij Kil., pretiosissimum pecus domesticum, aut aliud ornamentum, het kostelijkste huisvee, of ander sieraad. In het eng. heet cattel, cattle, allerlei vee, en cattals, chattels, eigendommelijke bezitting.