[Kassie]
KASSIE, z.n., vr., der, of van de kassie; zonder meerv. Een uitlandsche boom. Plant hier groene kassie. Vond. Die soort, die, in onze apotheken, het bekendste is, noemt men pijpkassie. In de Overz. van den Bijbel vindt men dan eens casia, dan eens cassie, in het hebr. קדח, (bij Dioscorid. ϰιττω) en קציע.