[Karwei]
KARWEI, z.n., vr., der, of van de karwei; zonder meerv. Ergens spreekt men ook het kerwei. Een moeilijk werk, waaraan vrij wat te doen valt, en dat met winst gepaard gaat. In het bijzonder gebruiken Metselaars en Timmerlieden dit woord van een gebouw, waaraan zij arbeiden. Ook een buitengewoon werk, dat de knechts, op ongewone uren, tusschen de schoftijden, of wanneer zij niet voor hunne Bazen te werken hebben, verrigten: hij heeft daar eene karwei, of een karweitje. Ook: hij heeft daaraan eene goede karwei, in den vertrouwelijken spreektrant, voor, hij heeft eene goede winst daaraan. Zware of moeilijke arbeid, welken men voor eenen ander doet, heet in het fr. corvée: misschien is ons woord daaruit ontstaan.