[Kartel]
KARTEL, z.n., m., des kartels, of van den kartel; meerv. kartels. Eene ingetakte kerf, op den rand van eenig ligchaam: 'k had meer pijlen, dan uw rantje kartels telt. M.L. Tijdw. Van hier kartelig: karteligh doorwrocht met kleene beelden. Vond. Kartelige melk.