[Karavaan]
KARAVAAN, z.n., vr., der, of van de karavaan; meerv. karavanen. Een woord, waarmede men een groot gezelschap reizende kooplieden, enz., in het oosten verstaat. Van het arab. kairavan, turk. kervan. Ook bezigt men het nog voor een groot getal van menschen, in de gemeenzame verkeering: ik wachtte slechts drie gasten, maar zij kwamen met eene geheele karavaan.