[Kapoen]
KAPOEN, z.n., m., des kapoens, of van den kapoen, meerv. kapoenen. Een gesnedene, gelubde haan. Hij is zoo vet, als een kapoen. Volgens Wacht. is kapoen voor kaphaan, van haan en kappen, afkappen, praecidere; castrantur enim galli, testiculorum praecisione. Lat. capo, gr. ϰάπων, bij Kil. ook kaphaan.