[Kamfer]
KAMFER, z.n., vr., der, of van de kamfer; zonder meerv. Hars van den kamferboom, in Japan groeijende: nu zien we de kamferboomen de kamfer schreien. Anton. Eenigen leiden het woord af van het hebr. copher, anderen van het arab. caphur. In het nieuwgr. heet zij ϰαΦουρα.